Ik volg al een tijdje passief het project Brieven als buit waarvan in een tijdschrift of bijlage bij een krant regelmatig een voorbeeld werd gepubliceerd. Het gaat hier om brieven die als oorlogsbuit naar Engeland zijn gebracht door Engelse schepen die Nederlandse schepen in de diverse Engelse oorlogen overvielen en plunderden. Ze hebben eeuwenlang gewacht op gebruik in the National Archives in Kew bij Londen.
Vandaag, net terug van een cursus paleografie, las ik via de IP-Flash-mailing een artikel over dit prachtige project waarin ze het dagelijks taalgebruik gaan onderzoeken in twee perioden met een eeuw daartussen: 1665-1674 en 1776-1784. Uit ruim 15.000 persoonlijke brieven kan zo een vergelijkend taalkundig onderzoek worden gedaan.
Vrijwilligers werken mee aan dit project en maken de transcripties in een voorbereidend project: Wikiscripta Neerlandica. Intrigerende titel! Alle gegevens gaan daarna in een speciaal ontworpen database waarna de vragen op de data kunnen worden afgevuurd.
Ik vind dit soort projecten heel erg interessant, niet alleen om de unieke documenten die op die manier ontsloten worden en goed toegankelijk gemaakt, maar ook omdat dergelijke bronnenrijkdom daarna bruikbaar is voor gedegen wetenschappelijk onderzoek.
Uit ervaring weet ik dat het lezen van privécorrespondentie uit vroeger eeuwen heel leuk is, vooral als de mensen die schreven geen geoefende schrijvers waren maar regelmatig de woorden fonetisch gingen opschrijven. Als je die teksten hardop leest, hoor je het plaatselijke dialect klinken!
Zie het voorbeeld hieronder.
Mijn heer feenimaa
De oobelegaaci die gescore-
ven is op willem bouwens
van twee hondert gulde
die sal ik teekene
als ik tot osterwijk kom
Joannes Jan de Ridder
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten